Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

Со всех языков на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

van sneeuw

Толкование Перевод

1 drift

n. beweging, richting, tendens; erosie, afdrijving
--------
v. met de stroom meegaan; meeslepen

drift¹

[ drift] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 afwijking/drijving ⇒ het weg/afdrijven, het zwerven

2 vlaag ⇒ sneeuw/regenvlaag, stofwolk

3 opeenhoping ⇒ berg, massa

4 ongeorganiseerde beweging ⇒ gang, trek

5 strekking ⇒ tendens, bedoeling

♦voorbeelden:

3   a drift of leaves • een bladerhoop 〈 door wind opgehoopt〉

4   the drift from the country to the city • de trek van het platteland naar de stad

5   the general drift of the story • de algemene strekking van het verhaal

     I get your drift • ik begrijp wat je bedoelt

¶ a policy of drift • een laat-maar-waaienpolitiek

→ continental continental/

————————

drift²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (af/uiteen)drijven 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ (zich laten) meedrijven, (rond)zwalken

2 opwaaien ⇒ (zich) ophopen 〈 van sneeuw〉

♦voorbeelden:

1   he just drifts along • hij doet maar wat

     John and Mary drifted apart • John en Mary vervreemdden van elkaar

     drift away/off • geleidelijk verdwijnen

     she just drifted in • ze kwam zomaar even langs

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 meevoeren ⇒ voortdrijven

2 bedekken 〈met sneeuw/bladeren〉

English-Dutch dictionary > drift
2 cloak

n. keep; lange mantel; gecamoufleerd
--------
v. bedekken, overdekken

cloak¹

[ klook] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 cape ⇒ mantel

2 omhulling ⇒ bedekking, laag

3 dekmantel ⇒ verhulling

♦voorbeelden:

2   a cloak of snow • een deken van sneeuw

3   under the cloak of darkness • onder de mantel van de duisternis

————————

cloak²

〈 werkwoord〉

1 een cape omslaan ⇒ een mantel aantrekken

2 verhullen ⇒ omhullen, verbergen, vermommen

♦voorbeelden:

2   cloaked in/with kindness • verpakt in vriendelijkheid

English-Dutch dictionary > cloak
3 a cloak of snow

a cloak of snow

een deken van sneeuw

English-Dutch dictionary > a cloak of snow
4 cryology

n. studie van sneeuw en ijs en bevroren grond

English-Dutch dictionary > cryology
5 snow water

sneeuwwater (smeltwater van sneeuw)

English-Dutch dictionary > snow water
6 fall

n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)
--------
v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte maken

fall¹

[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 val ⇒ smak, het vallen; 〈 figuurlijk〉 ondergang, verderf

2 neerslag ⇒ regenval, pak 〈 sneeuw〉

3 afname ⇒ daling, verval 〈 van rivier〉; het zakken 〈 van prijzen, temperatuur〉

4 helling ⇒ glooiing 〈 van land〉

5 〈 voornamelijk meervoud〉 waterval

6 〈vaak Fall; Amerikaans-Engels〉 herfst ⇒ najaar

7 〈 worstelen〉 touché ⇒ schouderlegging; 〈 figuurlijk〉 worsteling

8 〈 judo〉 (ippon gescoord door) worp op de rug

♦voorbeelden:

1   rise and fall • opkomst en ondergang

     ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaan

     the Fall (of man) • de zondeval

5   the Niagara Falls • de Niagara waterval(len)

————————

fall²

〈fell [ fel], fallen [fo:lən]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉

2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉

3 uitmonden ⇒ uitkomen 〈 van rivier〉

4 betrekken 〈 van gezicht〉

5 terechtkomen ⇒ neerkomen; 〈 figuurlijk〉 ten deel vallen

6 raken

♦voorbeelden:

1   fall to one's knees • op zijn knieën vallen

     fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉

     fall on one's sword • zich op zijn zwaard storten

     it fell on my way • het kwam op mijn pad

     〈 cricket〉 six wickets fell in the first hour • in het eerste uur gingen er zes batsmen uit

     the wind fell • de wind nam af, ging liggen

     〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)

     fall apart • uiteenvallen; 〈 slang〉 instorten

     fall back • achteruitgaan/wijken; 〈 leger〉 zich terugtrekken

     something to fall back on • iets om op terug te vallen

     fall over • omvallen

     〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringen

     fall through • mislukken

     〈 informeel〉 fall over oneself • zich uitsloven

     fall (up)on • zich werpen op, een aanval doen op 〈 vijand, eten〉

2   fall from power • de macht verliezen

     the town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijand

     fall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden op

5   these goods fall to the Crown • deze goederen vervallen aan de kroon

     it fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellen

6   fall behind (with) • achterop raken (met)

     fall from grace • uit de gratie raken

¶ Easter always falls on a Sunday • Pasen valt altijd op zondag

     Nick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemd

     fall asleep • in slaap vallen

     fall flat • niet inslaan, mislukken

     fall foul of • in aanvaring komen met; 〈 figuurlijk〉in botsing/aanraking komen met

     fall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)

     fall in love (with) • verliefd worden (op)

→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉 → fall in fall in/

III 〈 koppelwerkwoord〉

1 worden

♦voorbeelden:

1   fall ill • ziek worden

     fall silent • stil worden/vallen

English-Dutch dictionary > fall
7 thick

adj. dik; dicht; vol; dicht opeen; domoor; vriendelijk
--------
adv. dicht op elkaar; in overdaad; in een dikke laag
--------
n. dichtste/drukste/actiefste gedeelte, drukte, midden

thick¹

[ θik] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 voornamelijk the〉dichtste/drukste/actiefste gedeelte ⇒ drukte, midden

2 〈 the〉het dikste/dikke gedeelte/stuk ⇒ dik(te)

♦voorbeelden:

1   in the thick of the battle • in het heetst van de strijd

     in the thick of the mob • midden in de massa

     be in the thick of it • er midden in zitten

2   the thick of the thumb • het dik van de duim

¶ through thick and thin • door dik en dun

————————

thick²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 dik ⇒ breed 〈 lijn〉; vet 〈 lettertype〉; zwaar(gebouwd); (op)gezwollen; onduidelijk, dubbel 〈 tong〉

2 dik/dicht ⇒ 〈+with〉 dicht bezet/bezaaid/opeengepakt (met), druk; 〈+with〉 vol (van/met), overvloedig; weinig vloeibaar/doorzichtig; mistig, betrokken 〈 weer〉

3 zwaar 〈 accent〉

4 dom ⇒ traag van begrip

5 〈 informeel〉 intiem ⇒ dik bevriend

6 〈 informeel〉 kras ⇒ sterk (overdreven)

♦voorbeelden:

1   a thick board • een dikke plank

     two inches thick • twee inch dik

     thick type • vette letter

     a voice thick with sleep • een slaperige stem

2   thick on the ground • dik gezaaid, zeer talrijk/frequent

     a thick head • een houten kop

     the crowd grew thicker • er kwam voortdurend meer volk bij

     the sky was thick with planes • de lucht zag zwart van vliegtuigen

4   〈 slang〉 as thick as two short planks • zo dom als het achtereind van een varken

5   be as thick as thieves • de beste maatjes met elkaar zijn

     very thick with • dik bevriend met

6   a bit thick • nogal/al te kras

¶ give someone a thick ear • iemand een oorveeg geven

     get the thick end of the stick • aan het kortste eind trekken

     have a thick skin • een olifantshuid hebben

     he has a thick skull • hij is traag van begrip

     lay it on thick • f overdrijven

————————

thick³

〈 bijwoord〉

1 dik ⇒ breed; vet; onduidelijk

2 dik/dicht ⇒ dicht opeengepakt/op elkaar; talrijk, overvloedig

♦voorbeelden:

2   the snow lay thick everywhere • er lag overal een dik pak sneeuw

     blows came thick and fast • het regende slagen

English-Dutch dictionary > thick
8 cap

luchtgevechtspatrouille (op grote of middelmatige hoogte om vijandelijke vliegtuigen te ontdekken)

CAP (Combat Air Patrol)

cap¹

[ kæp] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 hoofddeksel ⇒ kapje 〈 van verpleegster, dienstbode e.d.〉; muts, pet; baret; 〈 sport〉 cap 〈als teken van selectie; Brits-Engels ook figuurlijk〉, selectie als international

2 kapvormig voorwerp ⇒ hoed 〈 van een paddestoel〉; napje; kniekap; molenkap; (flessen/vulpen/afsluit)dop; beschermkapje

3 pessarium

4 slaghoedje

5 klappertje

♦voorbeelden:

1   cap and bells • zotskap, narrenkap

     cap and gown • baret en toga

     get one's cap • geselecteerd worden

     take the cap round • met de pet rondgaan

¶ cap in hand • onderdanig, nederig

     〈 spreekwoord〉 if the cap fits, wear it • wie de schoen past, trekke hem aan

→ Dutch Dutch/

————————

cap²

〈werkwoord; capped〉

1 een cap/baret opzetten ⇒ iemand een promotiebaret opzetten; een universitaire graad verlenen; 〈Brits-Engels; sport; figuurlijk〉 in de nationale ploeg opstellen

2 als een kap bedekken ⇒ beschermen, afdekken 〈 van een top〉

3 verbeteren ⇒ overtroeven

4 completeren ⇒ bekronen

5 voorzien van een dop

♦voorbeelden:

2   snow capped the mountains • er lag sneeuw op de bergtoppen

3   cap a quotation • een beter/treffender citaat geven

     to cap it all • als klap op de vuurpijl; tot overmaat van ramp

English-Dutch dictionary > cap
9 bank

n. bank; oever; spaarpot; helling; heuvel (ook sneeuw); een rij toetsen; (in computers) een sleuf voor computer geheugen; het aansluiten van een logische geheugeneenheid
--------
n. geld, contant geld
--------
v. hellen van een auto of een vliegtuig; opstapelen

bank¹

[ bængk] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 bank ⇒ mistbank; wolkenbank; sneeuwbank; zandbank; ophoging, aardwal

2 oever ⇒ glooiing

3 bank 〈 ook als gebouw〉 ⇒ geldbedrijf

4 reserve ⇒ voorraad, spaarpot

5 rij ⇒ serie

♦voorbeelden:

1   the ship ran aground on a bank • het schip liep vast op een zandbank

3   bank of deposit • depositobank

     central bank • staatsbank

     The Bank • de Bank van Engeland

4   break the bank • de bank doen springen

————————

bank²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈vaak +up〉 zich opstapelen ⇒ een bank vormen

2 (over)hellen 〈 in een bocht〉

3 een bankrekening hebben

4 bankzaken doen ⇒ de bank houden

♦voorbeelden:

1   bank up • zich ophopen

3   who(m) do you bank with? • bij welke bank ben jij aangesloten?

¶ 〈 informeel〉 bank on • vertrouwen/rekenen op

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 indammen

2 opstapelen ⇒ ophopen

3 doen hellen 〈 bijvoorbeeld een vliegtuig, weg〉 ⇒ doen glooien

4 〈+up〉 opbanken ⇒ afdekken, inrekenen 〈 vuur〉

5 deponeren ⇒ beleggen, op een bankrekening zetten

♦voorbeelden:

1   bank the river • de rivier indijken

2   bank up earth • aarde opstapelen

3   bank a road at the curve • een weg schuin leggen in de bocht

5   bank one's salary • zijn salaris op de bank zetten

English-Dutch dictionary > bank
10 bind

v. binden; verplichten; zich houden aan

bind¹

[ bajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 band ⇒ bindsel

2 binding ⇒ band, gebondenheid

3 〈 informeel〉 moeilijkheid ⇒ dilemma

♦voorbeelden:

3   be in a bind • in de knoei zitten

————————

bind²

〈 bound, bound [ baund]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (aaneen)plakken ⇒ zich (ver)binden, vast/hard/dik worden

♦voorbeelden:

1   butter binds with egg and flour • boter bindt met ei en bloem

     heat causes clay to bind • door de hitte wordt klei hard

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden ⇒ bijeenbinden, boeien

2 bedwingen ⇒ aan banden leggen, hinderen

3 verplichten ⇒ verbinden, dwingen

4 verbinden ⇒ omwinden, omwikkelen

5 (in)binden 〈 boek〉 ⇒ van een band voorzien; (om)boorden 〈tapijt e.d.〉

6 binden ⇒ dik/hard/vast(er) maken

7 verstoppen

8 (contractueel) verbinden ⇒ in dienst nemen

♦voorbeelden:

1   bind (up) one's hair • zijn haar bijeenbinden

     〈 figuurlijk〉 she was bound by the magic of his voice • ze werd geboeid door zijn betoverende stem

2   be snow-bound • vastzitten in/door de sneeuw

     she felt bound down by the regulations • ze voelde zich aan banden gelegd door de bepalingen

3   she's bound to come • ze moet (wel)/is verplicht te komen, ze zal zeker komen

     bind someone to secrecy • iemand tot geheimhouding verplichten

4   bind (up) a wound • een wond verbinden

6   bind a sauce with corn flour • een saus binden met maïzena

7   eggs may bind the bowels • eieren kunnen verstopping veroorzaken

8   he's bound (by contract) • hij is (contractueel) gebonden

¶ I'll be bound • ik ben er absoluut zeker van

     he's bound up in his job • hij gaat helemaal op in zijn werk

→ bind over bind over/

English-Dutch dictionary > bind
11 look

n. blik; uitdrukking; gezicht; voorkomen; rol; uiterlijk
--------
v. kijken; lijken, er uit zien; zoeken; zien

look¹

[ loek]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 blik ⇒ kijkje

2 (gelaats)uitdrukking ⇒ blik

3 〈 vaak meervoud〉 uiterlijk ⇒ (knap) voorkomen, aanzien

4 mode

5 uitzicht

♦voorbeelden:

1   let's have a look • laten we even een kijkje nemen

2   the look on her face • haar gelaatsuitdrukking

3   I don't like the look(s) of him • zijn gezicht staat me niet aan

     by the look(s) of it/things • zo te zien

4   the new look for the summer • de nieuwe zomermode

II 〈 meervoud〉

1 uiterlijk ⇒ schoonheid

♦voorbeelden:

1   lose one's looks • minder mooi worden

————————

look²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 kijken ⇒ (proberen te) zien, aandachtig/zoekend kijken

2 uitkijken ⇒ uitzien, liggen

3 wijzen 〈 in bepaalde richting〉 ⇒ (bepaalde kant) uitgaan

4 verwachten ⇒ hopen

♦voorbeelden:

1   they looked but saw nothing • zij keken maar zagen niets

     look about/around • om zich heen kijken, rondkijken

     〈 figuurlijk〉 look about for a job • naar een baan zoeken

     look ahead • vooruitzien 〈 ook figuurlijk〉

     look on • toekijken

     look about one • om zich heen kijken; op zijn hoede zijn

     look at • kijken naar, in ogenschouw nemen; beschouwen, onderzoeken

     to look at him … • naar zijn uiterlijk te oordelen …

     not look at • niet in overweging nemen, niets willen weten van

     look beyond • verder kijken dan

     look down the road • de weg af kijken

     〈 spreekwoord〉 look before you leap • bezint eer gij begint

2   look onto/towards • uitzien/uitkijken op

     look to the south • op het zuiden liggen

4   I look to hear from her soon • ik verwacht spoedig (wat) van haar te horen

¶ look you! • kijk!

     look down (up)on • neerkijken op

     look forward to • tegemoet zien, verlangen naar

     look here! • kijk eens (even hier)!, luister eens!

     look in • aanlopen, aanwippen; 〈 informeel〉 tv kijken

     look in on someone • bij iemand langskomen/aanlopen

     look after • passen op, zich bekommeren om; toezien op

     look after oneself, look after one's own interests • voor zichzelf zorgen

     look for • zoeken (naar)

     look for trouble • om moeilijkheden vragen

     look into • even bezoeken; onderzoeken

     look (up)on someone as • iemand beschouwen als/houden voor

→ look back look back/, look out look out/, look round look round/, look through look through/, look to look to/, look up look up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 zijn blik richten op ⇒ kijken (naar), zien

2 (door een blik) te kennen geven ⇒ uitdrukken

3 eruitzien als

4 zorgen

♦voorbeelden:

1   look someone in the eyes • iemand in de ogen kijken

     look someone down • iemand de ogen doen neerslaan

     look what you've done • kijk nou (eens) wat je gedaan hebt

     look who's here! • kijk eens wie daar aankomt/wie hebben we hier!

2   her eyes looked distrust • haar ogen drukten wantrouwen uit

3   look one's age • aan iemand zijn leeftijd afzien

     he isn't looking himself today • hij is niet geheel zichzelf vandaag

4   look that … • ervoor zorgen dat …

→ look out look out/, look over look over/, look through look through/, look up look up/

III 〈 koppelwerkwoord〉

1 lijken (te zijn) ⇒ uitzien, de indruk wekken te zijn

♦voorbeelden:

1   〈 Amerikaans-Engels〉 look good/bad • goed/slecht lijken te gaan, er goed/slecht uitzien

     look interesting/promising • er interessant/veelbelovend uitzien

     look ill/well • er slecht/goed uitzien

     look like • eruitzien als, lijken op

     this looks to me like an exit • volgens mij is dit een uitgang

     it looks like snow • er is sneeuw op komst

     he looks as if he has a hangover • hij ziet eruit alsof hij een kater heeft

English-Dutch dictionary > look
12 virgin

adj. maagdelijk, naïef, puur, zuiver
--------
n. maagd

virgin¹

[ və:dzjin] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 maagd 〈 ook van man〉

2 〈 rooms-katholiek〉 madonna ⇒ afbeelding/beeld van de Heilige Maagd

♦voorbeelden:

1   the (Blessed) Virgin (Mary) • de (Heilige) Maagd (Maria)

————————

virgin²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 maagdelijk ⇒ rein, onbevlekt; ongerept; (nog) niet bestudeerd

♦voorbeelden:

1   virgin forest • maagdelijk/onbetreden woud

     the Virgin Queen • Koningin Elizabeth I

     virgin snow • vers gevallen sneeuw

English-Dutch dictionary > virgin
13 detune

v. ontstemmen; niet afstremmen met de frekwentie (Radio); stomp maken van de kanten van een snowboard zodat het niet in de sneeuw blijft steken

English-Dutch dictionary > detune
14 blanket

adj. dekkend
--------
n. deken
--------
v. met een deken bedekken, overdekken

blanket¹

[ blængkit] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 (wollen) deken ⇒ bedekking; 〈 figuurlijk〉 (dikke) laag

→ wet wet/

————————

blanket²

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 allesomvattend ⇒ algemeen geldig, op iedereen/alles van toepassing

♦voorbeelden:

1   blanket insurance • pakketverzekering

     a blanket rule • een algemene regel

————————

blanket³

〈werkwoord; voornamelijk passief〉

1 (geheel) bedekken ⇒ onderstoppen, afsluiten

♦voorbeelden:

1   blanketed with snow • met een (dikke) laag sneeuw bedekt

English-Dutch dictionary > blanket
15 crampon

n. ijsspoor, klimijzer, ijzeren voorwerp voor optillen van zware objecten; ijzeren pen aan schoenen op op bergschoenen is aangebracht om verslipping of uitglijding in sneeuw te voorkomen

crampon

[ kræmpən]

1 heftang

2 〈 meervoud〉 ijskrap ⇒ ijsspoor, klimijzer

English-Dutch dictionary > crampon
16 crisp

adj. knapperig; snel
--------
n. knapperig, krokant
--------
v. knapperig/ croquant maken

crisp¹

[ krisp] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈voornamelijk meervoud; Brits-Engels〉 (aardappel)chip

♦voorbeelden:

¶ burn to a crisp • helemaal verbranden/zwart laten worden

————————

crisp²

〈bijvoeglijk naamwoord; crispness〉

1 knapperig ⇒ krokant

2 stevig ⇒ vers 〈groente e.d.〉

3 fris ⇒ helder, opwekkend, verfrissend

4 helder ⇒ spits, ter zake, kernachtig

5 kroezend ⇒ kroes-, krul-

6 gerimpeld ⇒ met kleine golfjes

♦voorbeelden:

1   a crisp pound note • een kraaknieuw biljet van een pond

     the snow was crisp underfoot • de sneeuw knerpte onder je voeten

2   crisp vegetables • stevige groente(n)

3   the crisp autumn wind • de frisse herfstwind

4   a quick, crisp answer • een kort en bondig antwoord

————————

crisp³

〈 werkwoord〉

1 bros/krokant maken/worden

2 sterk (doen) krullen ⇒ (doen) rimpelen, (doen) omkrullen

English-Dutch dictionary > crisp
17 plough

n. ploeg
--------
v. ploegen; vooruitgaan op moment van inspanning; niet slagen; balanceren

plough¹

, 〈 Amerikaans-Engels spelling〉 plow [ plau] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 ploeg

2 omgeploegd land

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 under the plough • gebruikt voor graanteelt 〈 bouwland〉

————————

plough²

, 〈 Amerikaans-Engels spelling〉 plow

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ploegen ⇒ 〈 figuurlijk〉 ploeteren, zwoegen

2 beploegbaar zijn 〈 land〉

♦voorbeelden:

1   plough through the snow • zich door de sneeuw heen worstelen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 ploegen ⇒ beploegen, omploegen

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 plough one's way through something • zich (moeizaam) een weg banen door iets

¶ plough back profits into equipment • winsten in apparatuur (her)investeren

English-Dutch dictionary > plough
18 precipitate

adj. steil; haastig; onbezonnen
--------
n. precipiteren; storting; aparte stof
--------
v. neerslaan, bezinken; (neer)storten, (neer)werpen

precipitate¹

[ prissippittət] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 〈 scheikunde〉 precipitaat ⇒ bezinksel, neerslag

————————

precipitate², precipitant

〈 bijvoeglijk naamwoord〉

1 overhaast ⇒ onbezonnen, plotseling

————————

precipitate³

[ prissippitteet]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 scheikunde〉 neerslaan ⇒ bezinken

2 〈 meteorologie〉 condenseren en neervallen 〈 als sneeuw en regen〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (neer)storten 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ (neer)werpen

2 versnellen ⇒ bespoedigen

♦voorbeelden:

1 her death precipitated him into a state of total indifference • haar dood stortte hem in een toestand van totale onverschilligheid

English-Dutch dictionary > precipitate
19 shovel

n. schep; schop
--------
v. scheppen

shovel¹

[ sjuvl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 schop ⇒ spade, schep

2 schoep 〈 van machine〉

3 laadschop

4 schepvol

————————

shovel²

〈werkwoord; Brits-Engels shovelled〉

1 (op)scheppen ⇒ schuiven, opruimen (met een schep)

♦voorbeelden:

1 〈 informeel〉 shovel food into one's mouth • eten in zijn mond proppen

shovel a path through the snow • een pad graven door de sneeuw

English-Dutch dictionary > shovel
20 snowcapped

adj. besneeuwd (bergtop)

snowcapped

〈 formeel〉

1 met sneeuw op de top 〈 van berg〉

English-Dutch dictionary > snowcapped

Страницы

См. также в других словарях:

Eva Van Der Gucht — (* 1. September 1977 in Mortsel, Belgien) ist eine flämische Schauspielerin. Van Der Gucht spielte die Hauptrolle in dem belgischen Film Jeder ist ein Star!, der im Jahre 2001 für den Oscar als Bester fremdsprachiger Film nominiert wurde. Weitere … Deutsch Wikipedia
Simone van der Vlugt — (* 15. Dezember 1966 Hoorn) ist eine Niederländische Jugend und Erwachsenenbuchautorin. Leben Van der Vlugt schreibt historische Jugendromane auf Nied … Deutsch Wikipedia
Schnee — 1. An den alten Schnee denkt man nicht meh. Schwed.: Fram faren snö är snart glömder. – Seent tala om den snön som i fjol föll. (Grubb, 646.) 2. Aus Schnee wird nichts als Wasser. Holl.: Van sneeuw kan niet dan water voortkomen. (Harrebomée, II,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Arthur Japin — Arthur Valentijn Japin (born 26 July 1956 in Haarlem, the Netherlands) is a renowned Dutch novelist.BiographyHis parents were Bert Japin, a teacher and writer of detective novels, and Annie Japin van Arnhem. After a difficult childhood his father … Wikipedia
Weihnachten — 1. Besser die Weihnachten knistern, als dass sie flüstern. Besser Frost als Regenwetter. Böhm.: Lepší Vánoce třeskuté nežli tekuté. (Čelakovsky, 457.) 2. Bis Weihnacht gibt es Speck und Brot, nachher kommt Kält und Noth. In der Herzegowina heisst … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Blankets (graphic novel) — infobox Book | name = Blankets title orig = translator = author = Craig Thompson cover artist = Craig Thompson country = United States language = English series = genre = Graphic novel, Memoir publisher = Top Shelf Productions release date = July … Wikipedia
Netherlands at the 2011 World Aquatics Championships — Flag of Netherlands Netherlands competed at the 2011 World Aquatics Championships in Shanghai, China between July 16 and 31, 2011. Contents 1 … Wikipedia
Herman de Coninck — (21 February 1944 ndash;22 May 1997) was a Flemish poet, essayist, journalist and publisher. LifeHerman de Coninck was born in Mechelen, Belgium, where his parents ran a Catholic bookshop. He attended the Sint Rombouts College in Mechelen where… … Wikipedia
Hubert Lampo — en 1982. Hubert Lampo, (né le 1er septembre 1920 à Anvers et décédé le 12 juillet 2006 à Essen de la maladie d Alzheimer), était un écrivain flamand parmi les plus renommés et appréciés. Rat … Wikipédia en Français
Stan Lauryssens — (* 1946 in Antwerpen) ist ein belgischer Autor, der in London wohnt, sein Schreibplatz ist in Antwerpen. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Werke 3 Auszeichnungen 4 Weblinks … Deutsch Wikipedia
Liste De Films Néerlandais — Liste de films néerlandais, par ordre chronologique Sommaire 1 Avant 1950 2 1950 1959 3 1960 1969 4 1970 1979 … Wikipédia en Français

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

van sneeuw

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

van sneeuw

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: